In de negentiende eeuw organiseerden Delftse studenten elke vijf jaar maskerades als onderdeel van de lustrumvieringen. Deze kleurrijke optochten trokken duizenden bezoekers en vormden een belangrijk onderdeel van de vieringen van de Koninklijke Academie, het Delftsch Studenten Corps en de relatie met de stad Delft.
De maskerade van 1903 was gebaseerd op de Keizerlijke Ommetocht van Nikephoros II Phocas in 963. Dit spektakel was meer dan een theatrale voorstelling, het was een grootschalige herbeleving van Byzantijnse weelde met indrukwekkende kostuums, decors en muzikale omlijsting. De maskerade was een podium, een symbool dat de grandeur en culturele superioriteit van de studenten toonde, evenals diens bekwaamheden en waarde voor de stad Delft.
De maskerade bestond uit twee optochten door Delft, waarbij de stad 's avonds sfeervol verlicht werd met fakkels en vuurkorven. Tussen de optochten door konden bezoekers tegen betaling het feestterrein betreden om verklede personages en muziek te bewonderen. De medewerking van kunstenaars droeg bij aan een ongekende focus op authenticiteit en historische nauwkeurigheid. Kostuums werden gemaakt van luxe materialen, zoals zijde uit Smyrna en edelstenen uit Bohemen en Parijs. Alles, van de versieringen van feestzalen tot de muziek, was zorgvuldig ontworpen om de historische illusie te versterken.
Hoewel de maskerades aanvankelijk bedoeld waren om studenten in een positiever daglicht te stellen, werd het evenement steeds meer een exclusief elite feest, wat leidde tot groeiende kritiek. De veranderende maatschappelijke opvattingen over dit uitbundige spektakel in combinatie met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog betekende het definitieve einde van de traditionele studentenmaskerades.
Hieronder zijn citaten verzameld uit verschillende artikelen over de Delftse studentenmaskarade van 1903.
Eenige bijzonderheden over de Delfsche lustrumfeesten
Bron: Eenige bijzonderheden over de Delfsche lustrumfeesten, Leeuwarder Courant van woensdag 22 juli 1903
Keizer Nikephoros Phocas had zyne juweelen en kostbaarheden voor dertigduizend gulden verzekerd tegen inbraak en diefstal
Dat de feesten den Keizer een aardigen duit hebben gekost, daarvan kan men verzekerd zyn. Z. K. H. had drie kostbare costuums; tal van personen, gedurende de afgelopen week aan hem verbonden, leefden te zijnen koste ;hy was mild in het geven van fooien en giften en ook op andere wyze dan hierdoor, toonde hy op wat meer of minder uitgaven niet te zien. Zoo kostte de boottocht, door hem aangeboden alleen aan lunchen f 5 per persoon, hetgeen voor 700 personen eene uitgaaf van f 3500 vordert. De Keizer heeft aan den burgemeester van Delft f 400 geschonken ten bate voor de algemeene armen.
Delftsche Lustrumfeesten
Bron: Delftsche Lustrumfeesten IV, Nieuwe Amsterdamsche Courant van dinsdag 14 juli 1903
De H. IJ. S. M. vervoerde gisteren naar de lustrumfeesten te Delft 14.734 personen
Het is thans, eenige uren voordat de stoet de Stad zal doorkruisen, reeds vol langs de straten; een voorproefje voor wat het worden zal wanneer alle verkeersmiddelen van buiten hun lading zullen gelost hebben. Aan het Haagsche station was het een gedrang en volte als wij zelden zagen; de menschen stonden van den perronrand tot de wachtkamers opeengepakt in dichte rijen. Treinen van de richting Leiden hielden stil, doch vol, stampvol. Extra treinen van Den Haag vertrekkende, namen duizenden mee, doch merkbaar aan de volte op het perron was dit niet. Ordemaatregelen werden bijna niet genomen; het was een geloop en geroep van alle kanten. Het perron voor richting-Amsterdam was verlaten en stil. De drukte duurde tot laat in den nacht want eer de laatste trein in Delft terugkwam was het reeds half drie. Ook het vervoer met de stoomtram naar Delft was buitengewoon talrijk.
Historisch overzicht van de maskerade
Een tip van de dichte sluier, die 't verleden omhult, zal worden opgelicht en een zwakke glans van de tooverachtige pracht van het oude Byzantium zal op ons afstralen
Op den 14en Juli 1903 zal in 't klein worden vertoond hoe 940 jaar geleden NIKEPHOROS PHOCAS, in plechtige ommetocht van onvergelijkelijke weelde en onvergetelijke pracht onder luide jubel van heel 't volk, de straten doortrok der „door God bewaarde stad." Vijf dagen lang zullen de feesten duren ter zijner eer. Een tip van de dichte sluier, die 't verleden omhult, zal worden opgelicht en een zwakke glans van de tooverachtige pracht van het oude Byzantium zal op ons afstralen. Dit feit is niet zonder beteekenis!
Door de hulp in te roepen van mannen van naam op 't gebied van kunst en wetenschappen, door moeite noch geld te ontzien, hopen de voorbereiders van dit feest deze week onvergetelijk te maken. Het heeft een groote arbeid gekost de veelomvattende historische gegevens bijeen te krijgen en den weg te vinden de plannen waardig te doen uitvoeren: echter de wijze waarop de Commissie door bijna alle autoriteiten op Grieksch-Byzantijnsch gebied, door gansch Europa, is bijgestaan, waarborgden een mooi resultaat.
Prof. SCHLUMBERGER (de beroemde schrijver van "Un Empereur byzantin") bewees door zijn kundigen raad grooten dienst bij het in elkaar zetten van den stoet; Prof. GABRIEL MILLET, Maître de conférence pour l'Art Byzantin aan de „Ecole des Hautes Etudes" der Sorbonne te Parijs, vulde de wetenschappelijke opzet aan door tal van wenken, evenals Dr. HESSELING, (schrijver van het fraaie boek Byzantium") die van den beginne af hielp de vele moeilijkheden overwinnen.
Voor de costumes in den optocht zijn gevolgd de oorspronkelijke teekeningen van TH. THOMAS, teekenaar van Sarah Bernardt, dezelfde kunstenaar die indertijd Theodora voor haar aankleedde. Waar wij onze keuze hadden laten vallen op een zoo moeilijk onderwerp dat wij het in alle finesses zoo getrouw mogelijk naar de historie wilden doen uitvoeren, kwam het ons raadzaam voor de hulp van een welbekend Nederlandsch kunstenaar in te roepen, die zich voornamelijk bezighield met de studie en doen uitvoeren van geschiedkundige costuums. In de heer ANTOON MOLKENBOER te Amsterdam, die reeds sedert eenige jaren, onder meer de costuums ontworpen heeft voor de uitvoeringen der Amsterdamsche Wagnervereeniging, vonden wij naast een onvermoeibare geschiedvorscher een uitmuntend kunstenaar. De uitvoering der costuums geschiedt dan ook, aan de hand der teekeningen van Thomas, geheel en al onder zijn kundig en artistiek toezicht.
Voor de uitvoering der kleedij stelde de heer OMONT, Directeur van de Bibliotheque Nationale te Parijs ons in de gelegenheid te raadplegen de mooist bestaande manuscripten uit dit tijdvak, n.l. het beroemde „Psantier 510", de boeken van St. GREGOIRE DE NAZIANZE, JEAN CHRISTOPHORE en „Les Homelies du moine Jacques." Prof. MILLET verklaarde ons het manuscript van SKYLITZÈS (thans te Madrid) om de gemakkelijker bereikbare boeken als SALZENBERG, KONDAKOF, Dr. Bock enz. aan te vullen. Madame SARAH BERNARDT, die voor haar Theodora vele Byzantijnsche costuum-onderzoekingen deed, heeft ons, vooral door adressen van leveranciers, grooten dienst bewezen, zeker heeft haar bijoutier door zijn hulp groot aandeel in de rijkdom van den stoet. Madame Sarah's rechter armband, een Byzantijnsch kleinood van prachtig filigraan-goud met turkoisen, ging in ons bezit over om 's Keizers pols te sieren.
Het karakter van den stoet is tweeledig: le ziet men het echt Byzantijnsch cachet, dat duidelijk Romeinschen invloed verraadt (de uitrusting van 's Keizers naaste gevolg, veldheeren enz.) 2e het oostersche type, dat kenmerkt de vreemde gezanten en hulpbenden der vele oostersche volken aan het grieksche gezag onderworpen. Voor het eerste element is het ons gelukt de echte Byzantijnsche zijde en brocaatstoffen terug te vinden, die den rijkdom der costuums tot het uiterste opvoert; hoe kostbaar, en hoe moeilijk te verkrijgen ook, de patronen van den granaatappel, het twee-vogel-motief, het stralen-uitzendend kruis, de pronkende pauw, zoowel als de Basileus- en Evangelisten- motieven, alle de zeldzaamste en prachtigste weefsels, zijn in de kleedij verwerkt. Niet minder verzorgd zijn de oosterlingen waar Arabische zijde met Perzische grondstoffen, afgewisseld door Bulgaarsche touw-knoopwerken en streeppatronen een even schilderachtig als typisch aspect geven; en waar deze rijkdom soms plaats maakt voor effen zijden stoffen, daar verwerkte het atelier der dames VAN VOOREN deze fragmenten tot ware kunstnaaldwerken, met motieven van acarthusbladen, vogels, herten en leeuwen kunstig dooreengewerkt, terwijl de kleedij zwaar is van het gewicht van paarlen en edelgesteenten, waarmee alle costumes kunstig zijn versierd.
Voor de vervaardiging der schoenen raadpleegden wij herhaalde malen de collectie van het „Musée Clungy"; voor decoratieve borduursels de opgravingen van den schat van ANTINOË (Musée Guimet) voor de kleinodieën het Louvre-Museum, waar wij ook vonden munten met afbeeldingen van wapens, o. a. van de romphaia" het typische Byzantijnsche bijl-mes, dat in alle manuscripten als het wapen der Keizerlijke garde wordt geciteerd. De rijkdom van den stoet wordt niet weinig verhoogd door een vijftiental groote zijden vaandels, geheel uit de hand geborduurd, waarvan de mooiste zijn: de keizerlijke standaard, (voorstelling van den keizer te paard te midden der vier Evangelisten), het vaandel van St. George met den draak, het vaandel van het stralen-uitzendend kruis enz. enz.
Niet minder zorg is besteed aan de Troon-zaal, waar vele plechtigheden zullen plaats vinden. De groote feestzaal van de Stads Doelen (het geraamte van onze op alle voorzaal) leent zich door zijne eenvoudige constructie en distributie al bijzonder tot ons doel. Alle vlakke wanden worden bekleed met kleurige mozaïken, alle kolommen verdwijnen in onze veel dikkere zuilen, die wij er om heen bouwen, alle bogen gaan schuil in onze gewelven het podium, boven des keizer's zetel verrijst een geheel vrij-staande binnenbouw van twaalf kolommen die een koepelgewelf dragen met balustrades en trappen, ruiten en moderne ramen worden herschapen in onyx-plaatjes met hunne eigenaardige groene doorschijn, van af de zoldering, welft een zijden velum, om de gaskronen worden gemaakt reusachtige pronklampen zoodat van de eigenlijke zaal niets meer zal zijn te zien. Ofschoon het niet mogelijk was een getrouwe copie hier te maken van een bestaande zaal (de gegevens lieten te veel onduidelijks) zoo meenen wij toch in onze imitatie, het dichtst te zijn bij de Purperen zaal in het keizerlijk Paleis te Byzantium, wij volgden gegevens uit verschillende bouwwerken; de Aya Sofia, zoowel als de San Vitale, de Apollinares- kerk, 't paleis van Theodorik enz. gaven voorbeelden voor mozaïken, kapiteelen, zuilen enz., die zoo getrouw mogelijk gevolgd zijn. Talrijke levensgroote figuren zijn in de mozaïken afgebeeld, zeer kleurrijk op dof-gouden fond, gelijk de Byzantijnen plachten te doen. In het koepelgewelf boven den keizerlijken troon een meer dan levensgroote Christus-figuur met uitgespreide armen in een stralen-cirkel, in een lange fries daaronder de H. Maagd op haar troon in 't midden omgeven door vier Engelen en tien martelaren; daaronder de porfieren- zuilen, dragend het purperen gewelf van den ommegang, half-cirkelig om den troonstoel. Het podium wordt van het overige zaal gedeelte gescheiden door één groote en twee kleine bogen, gesteund door zes half-meter-dikke kolommen, die dragen den voorsten zaalwand waarop is afgebeeld de Basileus op zijn troon omgeven door de vier Evangelisten en zes Heiligen uit het geslacht PHOCAS. De zijwanden der zaal zijn regelmatig verdeeld in vakken, zoodat boven elke der veertien kolommen een Heiligen-figuur komt, en in de tusschen-vakken een loopend fries van schaapjes, die zich bewegen in de richting van de Christus- figuur in het koepelgewelf. De achterwand draagt behalve vier levensgroote Heiligen, op de hoeken twee Aartsengelen met uitgespreide vleugels, waartusschen twaalf medaillons met busten van Kerkvaders. Het zij hier opgemerkt, dat de Byzantijnsche school een uitsluitend religeus karakter de keizer draagt, van daar al deze kerkelijke figuren zelf beschouwt zich als een der twaalf apostelen: in alle schilderijen en afbeeldingen blijft dit kerkelijk cachet streng doorgevoerd.
Ook de hoofd-entree wordt geheel in de stijl van de zaal weergegeven. De firma DOOIJEWAARD te Amsterdam werd belast met de uitvoering der zaalplannen, betimmering, beschildering en bekleeding volgens de verstrekte detailteekeningen van den Heer ANT. MOLKENBOER.
Aan de meubels is ook groote zorg besteed. Onder het koepelgewelf op een drie treden-verhooging staat de keizer- lijke troon - een geheel getrouwe imitatie van de beroemde Chiesa metropolitane te Ravenna, die uit goud en ivoor vervaardigd is, daaromheen zes kleinere zetels in den zelfden geest, voor de zes hoogste waardigheid-bekleeders. De firma ELKINGTON te Londen, de modelleurs van het South- Kensington-museum belasten zich met het maken ter plaatse der afgietsels voor de ivoor-bas relief in de paneelen. De firma v. ERVEN DORENS te Amsterdam droeg zorg voor de verdere afwerking. Rondom de geheele zaal, onder de zware kolonnaden worden Romeinsche rustbanken aangebracht, waarvoor tafels in den zelfden stijl: de tafelkleeden en kussens zijn uit de hand geborduurd volgens de mozaiken- voorbeelden van de San Vitale, evenals de purperen gordijnen (portieres) die van kolom tot kolom gedrapeerd worden, het monogram van den keizer speelt in deze borduursels een groote rol.
Delftsche Lustrumfeesten
Bron: Delftsche Lustrumfeesten IV, Nieuwe Amsterdamsche Courant van dinsdag 14 juli 1903
Over het geroezemoes van menschen klinkt het geschreeuw van program-verkoopers, meest natuurlijk met namaak-programma's, waardelooze dingen
Delft ziet er feestelijk uit. De stad blakert in de zon. Tegen halfeen is het een zeer druk gerij in de stad. Vreemdelingen die in de vreemdsoortigste karossen de stadspoorten binnenrijden, senaatskoetsen met veel bekijks, vooral het Delftsche, met vier paarden door jockeys niet van den bok bereden, maskarade-deelnemers die zich laten brengen naar de plaats van opstelling. Maatregelen van orde zijn door de Delftsche politie niet getroffen wat het rijden aangaat, of misschien wel getroffen, doch in elk geval worden zij dan niet opgevolgd. Op de smalle grachten rijden files van koetsen uit beide richtingen openingen snijdend in de menschenmassa's. De stad is één groote roezemoes van allerlei geluiden. De wind, die wat frischheid aanbrengt in de zo drukkende atmospheer, is niet genoeg te waardeeren, vooral voor de deelnemers aan den optocht.
Over Feesten
Bron: Henriette Roland Holst-van der Schalk, Over Feesten, De Kroniek van zaterdag 25 juli 1903
De Delftsche proletariërs gaapt kinderlijk-eerbiedig al dit geschitter en geflonker aan
Weken vooruit hebben wij gelezen over de pracht en weelde en kunstzin die zichtbaar worden zou op de Delftsche studenten-feesten. Geleerden gaven hun wetenschap, kunstenaars hun talent, tooneelspeelsters stonden hun juweelen af; schatten werden besteed, en vele dagen vlijtigen arbeid. Waartoe? Opdat eenige dozijnen jongelieden eenige uren of dagenlang konden verschijnen, in oostersch gewaad uitgedost. Door de straten en langs de grachten van een stil stadje trekt een stoet van ruiters en voetgangers in schoone vreemde kleedij, getrouw zijn alle détails der kleeding, getrouw wordt het ceremonieel nagebootst van een verre, schemerachtige wereld, een middending tusschen antiek en feodaal, oostersch en westersch leven. Het resultaat: een korte streeling der oogen, een flikkering van zinnen-schoon. Van hen die den stoet zien langs trekken, genieten enkelen bewust de harmonieuze weelde der kostuums, de kombinaties van nooitvermoede kleuren. Dit zijn de beschaafde, de ontwikkelde toeschouwers. Ook voor deze is het voorgestelde zonder dieper zin en algemeener beteekenis; hun verbeelding wordt misschien even geraakt, gemoed en verstand blijven stom en koud. Die onuitspreekbare namen zeggen hun niets, die plechtige wijze-van-doen lijkt hun een zonderlinge komedie. De voorstelling, zonder eenig verband met hun zeden, hun godsdienst, hun geschiedenis, kortom met den i n h o u d hunner levens, hangt voor hen in de lucht als een bloem zonder stengel; blijft een verkleedpartij, een „maskerade.”
En de groote menigte der Delftsche proletariërs gaapt kinderlijk-eerbiedig al dit geschitter en geflonker aan, met donker ontzag misschien voor de ééne macht die al wat hiertoe noodig was: kunstzin, geleerdheid, arbeid, verschafte: de macht van ’t geld. Eeuwenoude slaafsche gevoelens van onderdanige bewondering voor den praal en de statie der machthebbers ontwaken in hun bloed en doen hen juichen. En dit is de associatie die de voorbijtrekkende stoet het klaarst in hun doffen geest tevoorschijn roept: van gegrabbel naar de pasmunt, die hun zoo straks zal worden toegeworpen door de vroolijke „weldoeners”, die morgen hun meesters zullen zijn.
Neen — wij zijn geen platte utilitariërs. Waren wij het, een andere gedachtegang zou ik volgen, andere vragen stellen. Vragen als: hoeveel gezinnen van hongerende slachtoffers zouden maandenlang kunnen leven van wat één figuur van den stoet uitgaf voor de kleedij, die hij na deze enkele dagen wellicht nooit meer zal dragen? Of: hoeveel van de Amsterdamsche krotten, die Hermans; of van de Rotterdamsche, die Spiekman beschreef, zouden door betere woningen zijn te vervangen; of hoeveel ziekelijke, of rachitische proletariërs-kinderen naar zee te sturen voor de kosten van den stoet? Neen: dit zou vermenging van sferen zijn. Schoonheid en kunst houden hun rechten, ook in de vooze, ellendige wereld van het kapitalisme, en wat is natuurlijker dan ze dienstbaar te maken aan deze manifestatie van gemeenschappelijke levensvreugde: het Feest? Maar dat — beschikkend over zóóveel kennis, zóóveel ijver, zóóveel toewijding, zóóveel schatten — een korporatie van jonge mannen niet vermocht, deze gemeenschappelijke levensvreugde zichtbaar voor te stellen; dat zij, ondanks onbeperkte geestelijke en stoffelijke middelen, geen ander doel kónden bereiken dan dit: een korte zinnenstreeling en oogenlust te scheppen, dat is het bedenkelijke. Meer en meer streven de jongelieden onzer universiteiten bij hun vijfjaarsche feestelijke vertooningen naar uiterste nauwkeurigheid van nabootsing, naar verfijning en volkomenheid in den vorm, zou men zeggen waar het een kunstwerk gold. En dit moeten zij doen omdat bij deze vertooning meer en meer alle verband met den inhoud-des-levens, zoowel van voorstellers als toeschouwers, verloren gaat. Vroeger werd eenig feit uit de vaderlandsche geschiedenis gekozen; het schouwspel wortelde nog in een nationale traditie, aan allen verondersteld bekend te zijn, aan velen dierbaar. Utrecht, meen ik, brak met deze traditie het eerst, toen het zijn keus vestigde op een onderwerp uit de Fransche middeleeuwen. En nu trok Delft, trokken deze aanstaande ingenieurs en technologen, tot zich uit verre eeuwen een duister-gloeienden tijd van vormendienst en verstarring. Was het de bekoring der kontrasten? Of... de geheimzinnige aantrekkingskracht eener van de modernkapitalistische wél zeer afwijkende vorm van beschaving, maar haar verwant in dit eene: rijk aan verschijnselen van dekadentie te zijn?
Niet tenallentijde stond de Feestelijke Vertooning wortelloos in het volk, onsamenhangend met den inhoud-des-levens. Er zijn tijdperken geweest dat in haar de levenslust en levensvreugd der gemeenschap zich manifesteerde. Zoo was het, als de zelfbewuste gildebroeders ter viering van een Landjuweel bij duizenden een Vlaamsche of Hollandsche stad binnentrokken, waar hunne kamers van retorica in dagenlangen wedstrijd kwamen dingen naar den palm der kunst. De allegorische voorstellingen hunner glanzende optochten waren misschien niet diepzinnig of verfijnd, maar voor vertooners en toeschouwers was het vertoonde een stuk leven; het hield verband met wat hen bewoog en bezighield, het verbeeldde gevoelens door allen begrepen, het sprak een taal door allen verstaan. Het verhield zich tot de leege verkleedpartij eener moderne maskerade, als een Indiaansche krijgsdans, onderdeel van heiligen ritus, zich verhoudt tot een in 18de-eeuwsche kleeren ter opluistering van een bruiloft opgevoerden menuet. In onze dagen is het alleen het strjjdend proletariaat dat in zijn feesten iets reëels en heiligs bereikt. Onze Meioptochten en meetings zijn niet alleen uitingen van den gemeenschappelijken wil der arbeidersklasse, maar ook van haar gemeenschappelijke vreugde. Maar hier is alleen de inwendige bezieling schoon en verheffend; uiterlijke de evenals de schoonheid van kleederdracht, in westersche landen sinds lang verdwenen. De kapitalistische beschaving heeft haar om hals gebracht. Kaal en pover is het uitwendig leven van het proletariaat; zoo ook zijn feesten, het is te arm kunst en schoonheid in zijn dienst te stellen en de genietingen voor oogen en ooren kent het haast alleen van verderfelijke surrogaten, die erger zijn dan volslagen gemis.
Ook op dit gebied kan eerst, na de overwinning der arbeidersklasse en de groote verandering in de maatschappij die zij brengen zal, wat thans gescheiden is weer vereend worden. Uiterlijke glans en innerlijke warmte, vormschoonheid en zinrijkheid zullen samenvallen in de feesten dier samenleving, aan wier verwezelijking wij, naar een woord van Anatole France, werken als de wever met hooge scheerlijst aan zijn weefsel: zonder het te zien. Dan zal het Feest zich in waarheid verheffen op den grondslag van gemeenschappelijk en vrijwillig ondernomen arbeid En de eeuwige gebeurtenissen in de natuur, de wisseling der seizoenen en den invloed daarvan op den arbeid en het leven der menschen, zullen weer verstaan en gevierd worden door de Bevrijden, die de verwantschap van alle dingen bewust dragen in hoofd en hart. En zeker ook de herinneringsdata van onze worsteling in de wereld, de heugenis aan gebeurtenissen waarvan wij gaand in schemering en in beslag genomen door veel doornig struikgewas voor onze voeten, de grootheid nauwelijks ten volle beseffen.
De Delftsche Lustrumfeesten
Bron: De Delftsche Lustrumfeesten I, Algemeen Handelsblad van zaterdag 11 juli 1903
Student is hij die overdrijft, die hemelhoog verheft een idee dat hij mooi vindt, die vloekt op alles wat hem leelijk lijkt
Ik zou wel wat liefs willen geven, wanneer ik hem, die eens studeerde en niet gekend heft de weelde van een studenten-broederhand, kon doen gevoelen al wat hij miste. Wanneer mijn woorden zoo vlamden van geestdrift, waaneer de ziel van mijn gedachten zoo duidelijk blonk uit deze regelen, dat ieder die student is, tevens lid zou wenschen te zijn van een corps. Student dat is hij die geniet van het jonge, vrije leven, die in alles wat er om hem is en leeft, tracht te vinden het mooie, die in geestdrift raakt en deze durft te uiten, die waar hij iets ziet dat hem hindert, rond hiervoor uitkomt. Student is hij die overdrijft, die hemelhoog verheft een idee dat hij mooi vindt, die vloekt op alles wat hem leelijk lijkt, die overdrijft omdat hij jong is en zich met zijn jongheid schaamt. Student is hij, die tracht te leeren uit alles om zich been, die levenswijsheid put, die minstens door eenige menschen, die hij zijn vrienden achtte, moet bedrogen zijn voor hij weet wat vriendschap is. Student is hij, die hij dit alles, bij zijn groote vrijheid en onafhankelijkheid, gevoelt de verplichting die op hem rust om te werken, om in zijn vak te leeren wat te leeren is. Student is hij, die, genietend van het jonge heerlijke leven, zonder schade te doen aan zijn moraliteit, beseft de verantwoordelijkheid, welke hij draagt. Een corps is de onderlinge band, die het -zijn, aldus opgevat, gemakkelijk maakt. En nu hoor ik velen zeggen, misschien nog niet eens de verstokste tegenstanders van een corps:, — “Ja, zoo moest het wezen, maar zoo is het niet!" , Ik weet dat er verdwaalden zijn, die niet voelen de lasten van het student-zijn, die trachten door snoeven, grootspreken en vóéldrinken goed te maken, wat zij te kort komen aan intellect. Maar hier ligt de schuld aan hèn, niet aan het Corps. Er zijn genoeg jonge Hollandsche mannen onder de studeerende Goddank, die een stuwing kunnen geven aan hun vereeniging, haar leiden kunnen in goeden geest, die haar grondvesten kunnen op gezonden bodem, zoodat zij ten zegen werkt.
Dit moest mij van het hart, voor ik deze week een beschrijving kan geven van de Delftsche feesten. Een waarschuwing voor hen, die niets voor studenten of corps gevoelen, om gerust deze brieven te negeeren, deze feesten toch zijn meer dan een vertooning voor het publiek. De bedoeling is niet alléén om schitterende costuums te laten zien om mooie concerten te doen hooren. Een lustrumfeest wil allen die gestudeerd hebben, en vriendschapsbanden sloten tijdens hun studententijd, samenbrengen uit alle deelen van het land, opdat zij zich kunnen overtuigen dat hun corps bloeit, dat de geest, die eens hèn bezielde, nog voortleeft. Een lustrum wil nog eens alle vrienden lustig laten zingen uit volle borst het jonge, heerlijke „Iö Vivat", dat het op de Sociëteit dondert en ratelt en klatert in één groote echo van muur tot muur! Zóó zal deze elfde lustrum van het Delftsche Studentencorps zijn, ik ben ervan overtuigd. Zijn verleden rechtvaardigt deze overtuiging. En mocht het, onverhoopt, niet zoo zijn, mijne brieven zullen het eerlijk melden. Dit acht ik noodig uitdrukkelijk te verklaren voor hen, die mijn inleiding te oud-studentikoos vinden.
En thans wat geschiedenis, voor het publiek zal de groote dag zijn, Dinsdag a.s., wanneer plaats zal hebben de Ommetocht van Nikephoros II Phocas binnen Byzantium na zijne kroning tot Keizer in 963. In 395 stierf Theodosius, de laatste alleenheerscher van het groote Romeinsche rijk. Van dit oogenblik af werd het in tweeën gesplitst, het West-Romeinsche en het Oost-Romeinsche of Byzantijnsche rijk. Dit laatste rijk nam meer en meer 't karakter van het Oosten, de Grieksche taal werd tot ambtstaal verheven. Byzantium kwam tot grooten bloei. De katholieke kerk vond in de meeste der machtige keijzers ijverige aanhangers. De hoofdstad was de stapelplaats en markt van den handel tusschen Westen en Oosten. Terzelfder tijd bloeiden kunsten, en wetenschappen. In 959 stierf keizer Constantmos Porphyrotgermetos, die de regeering eenigszins verwaarloosd had voor zijne studiën. Hij liet het rijk over aan zijn jonge vrouw Theophano en den eersten minister Bringas. Theophano was een beeldschoone, heerschzuchtige vrouw, die een groote rol speelde in de verdere geschiedenis. Zij huwde met Romanos, die, in 963 overleden, twee onmondige zonen naliet, Basilios en Contstantinos. In werkelijkheid regeerde Bringas, die afgeschilderd wordt als een intrigant. Theophano trachtte een bondgenoot te vinden tegen haar te zelfstandigen eersten dienaar Bringas, en deze meende zij gevonden te hebben in Nikephoros Phocas. Deze veldheer was sinds 960 populair, om zijn schitterenden veldtocht tegen Kreta, hij was de afgod van het leger. Bij zijn terugkomst werden hem ovaties gebracht, terwijl hij in de Arena gehuldigd werd. Daarna bevocht hij de zeer gevreesde barbaren; met een enorm leger viel hij in Cicilië, dat hij geheel veroverde, en zegevierend nam hij Alep, waar de emir gevlucht was en een schuilplaats vond. Op zijn terugtocht naar Byzantium vernam Nikephoros Phocas den dood van keizer Romanos. Deze liet de regeering over aan twee onmondige zonen, onder regentschap van hun moeder. Deze zag uit naar een tegenhanger voor de almacht van minister Bringas. En dadelijk weer dacht zij aan den grooten veldheer. Zij riep hem naar Byzantium waar hij in de eerste helft van April 863 met groote geestdrift door het volk ontvangen werd. Bringas trachtte steeds de macht van Nikephoros te vernietigen, wat hem echter niet gelukte, ook door de hulp die de patriarch Folyeuctos den veldheer bood. Nadat eenige pogingen om Nikephoros ten onder te brengen mislukt waren, nam Bringas het laatste middel te baat. Hij beloofde twee veldoversten, Johannes Tzimiscus en Komanos Gourgen het bevelhebberschap over 't Oosten en Westen op voorwaarde dat zij Nikephoros onschadelijk maakten. Bringas spande echter een strik voor zichzelf. De veldoversten toch gingen rechtstreeks naar Nikephoros, en brachten hem op de hoogte van het booze plan. (Dit is hoogstwaarschijnlijk niet uit loyaliteit, want drie jaren later vermoordde Tzimiscus zelf den keizer. Zij achtten thans den tijd gekomen dat Nikephoros zelf het keizerlijk diadeem op de slapen drukte. Deze gaf toe, ook omdat hij Theophano vurig liefhad. Den 3en Juli werd hij aan het hoofd van zijn troepen tot Basilius (keizer) uitgeroepen en op een reusachtig schild met de roode laarzen aan de voeten in triomf rondgedragen. Bringas echter rustte niet, en begon met zijn aanhangers den oorlog tegen den nieuwen keizer, Hij werd verslagen en den 16en Augustus 963 werd Nikephoros Phocas officieel uitgeroepen tot keizer en bekleed met titels, als Cesar Augustus, autocrator aller Romeinen. Kort daarna huwde hij met Theophano. Deze intocht van 16 Augustus 963 nu zal den 14en Juli voorgesteld worden op de te houden maskerade. Vrij uitvoerig moest ik deze droge geschiedenis geven, om tevens in de gelegenheid te zijn de namen te geven van eenige hoofdpersonen. Verdere bijzonderheden omtrent den stoet zelf en de costumes komen natuurlijk na den ommegang. Thans reeds er iets van mee te deelen, zou onbescheiden zijn, alleen slechts dit, dat de pracht zelfs niet tegen kan vallen, hun die hooggespannen verwachtingen hadden.
Deze kleine geschiedkundige opsomming is voldoende om te doen beseffen dat de maskerade- commissie zeer veel werk gehad heeft, voor zij in staat was iets saam te stellen uit dit Byzantynsche tijdperk, dat zich onderscheidde door praal en weelde, en toch zoo onbekend is. Veel steun had de commissie, wat het historisch deel betreft, aan prof. dr. Schlumberger te Parijs en dr. Hesseling te Leiden. Beiden getuigden, nadat het schema ontworpen was, dat de commissie een trouw historisch beeld gegeven had. Ik stel er prijs op dit te verklaren, omdat in een deel der dagbladpers gepubliceerd was, dat groote zonden begaan waren tegen de geschiedenis van het oude Byzantijnsche rijk, dat de costuums onoordeelkundig gekozen waren, en meer van zulke kleinigheden. De toon echter dezer artikelen doet vermoeden, voor wie slechts eenigszins ingewijd is in de kunst van het lezen tusschen de regels, dat de bedoeling was vooruit stemming te maken tegen deze maskerade, om redenen buiten de maskerade, de studenten en het corps om. Daarom vond ik het gewenscht de autoriteit van Byzantium-kenners als de heeren Schlumberger en Hesseling te stellen tegenover die van den stemmingmakenden criticus.
Maskerade te Delft
Bron: Maskerade te Delft, De Telegraaf van dinsdag 23 juni 1903
De keizer heeft niets gemeen met den opgedirkten zemelknoper die hier wordt vertoond
Wij ontvingen de reclameplaat voor de aanstaande feesten van het Delftsch studentencorps. Zij is uit een artistiek oogpunt geheel, uit een historisch grootendeels, te verwerpen. De teekening van het figuur is slecht en mist het karakter der afbeeldingen uit het tijdperk waarin Nikephoros Phocas leefde; de ornamenten zijn smakeloos en op de twee rosetten met kruisen na niet typisch Byzantijnsch en de combinatie van kleuren ruw en krijschend. Dan heeft gemelde keizer, dien men toch zeker zal hebben willen voorstellen, een baard en niets gemeen met den opgedirkten zemelknoper die hier wordt vertoond en deugt het hoofdsieraad, dat de pop draagt in 't geheel niet. De Byzantijnsche keizers uit deze periode droegen een diadeem. Het eenige wat er aan dit gewrocht niet valt te misprijzen is de snit van het kleed, die van den mantel en de figuren op desen. Zij zijn gevolgd naar den mantel, dien Nicephorus III Botaneiates draagt op het titelblad van de (geschreven) keur der werken van den H. Johannes Chrynostemus, die zich in de Bibliotheque national te Parijs bevindt. Tot onze spijt kunnen wij de Delftsche feestcommissie geen geluk wenschen met dit werk, waarvan het onderwerp toch zoo bij uitstek geschikt is om een schitterende compositie te maken, en gelegenheid te over biedt aan de historische kennis, den smaak en de vaardigheid van een teekenaar om op zeldzame wijze uit te blinken.