Toen hoogleraar elektrotechniek F.A. Heyn in oktober 1970 voor een interview met het tijdschrift Plan werd gevraagd naar zijn mening over de Delftse universiteitswijk (vaak TH- of TU-wijk genoemd), zei hij het volgende: "De TH-wijk is 's avonds een dode stad, een zo unheimliche toestand, dat je je kunt afvragen of er een bom gevallen is."
Heyn vervolgde:
De wijk hangt met een dun draadje aan de stad, maar heeft er in wezen niets mee te maken; hij ligt geïsoleerd, van Delft gescheiden door een spoorlijn en een kanaal, en aan de andere kant liggen weilanden. En niet alleen met de stad, ook met de studentenhuizen is er geen functioneel verband: die staan nl. aan de andere kant van Delft. […] Om half 6 stroomt alles leeg en wat overblijft is alleen maar luguber. De TH-wijk biedt het voorbeeld van hoe het niét moet; 't is een volslagen fiasco.
Uit de binnenstad
Deze ongezouten opvatting moet worden gezien in het licht van de wijk zoals die er in 1970 bij lag. De centrale hoofdweg, de Mekelweg, was voornamelijk een parkeerplaats, de universiteitsbibliotheek bevond zich in de binnenstad en in de wijk bevond zich helemaal geen studentenhuisvesting. Later veranderde dit en werden er plannen gemaakt om de wijk aantrekkelijker en gevarieerder te maken. Maar eerst een stap terug. Hoe heeft de TH-wijk eigenlijk vorm gekregen?
Van oudsher bevonden alle gebouwen van de voorlopers van de Technische Universiteit zich in de historische binnenstad van Delft. Toen de Koninklijke Akademie in 1842 bij koninklijk besluit werd opgericht stelde de gemeente het leegstaande gebouw van de Artillerie- en Genieschool aan de Oude Delft 95 ter beschikking. Ook werden de gebouwen ten zuiden van het complex aangekocht. Tweeëntwintig jaar later veranderde de Akademie in de Polytechnische School, die in eerste instantie in dezelfde gebouwen huisde. Eind negentiende, begin twintigste eeuw groeide de school daar echter uit en werd er gezocht naar geschikte locaties voor uitbreiding. Rond het in 1894 gegraven Rijn-Schiekanaal kwam ruimte beschikbaar.
Een belangrijke impuls voor de uitbreiding van de schoolgebouwen was dat in 1905 de Polytechnische School werd omgevormd tot Technische Hoogeschool (TH). Hiermee viel het Delftse ingenieursonderwijs onder de wet voor hoger onderwijs. Het was een grote stap voor de emancipatie van ingenieurs. En het leidde tot een bouwdrift die gezien kan worden als de Delftse variant van wat in de wetenschapsgeschiedenis de laboratoriumrevolutie is gaan heten: de massale opkomst van grote en goed uitgeruste laboratoria voor het doen van onderzoek en het geven van onderwijs.
De nieuwbouw werd gerealiseerd door de Rijksgebouwendienst, waar Jan Vrijman verantwoordelijk was voor de onderwijsgebouwen. Vrijman heeft, samen met zijn voorganger Jacobus van Lokhorst, talloze laboratoria en universiteitsgebouwen in Hollandse neo-Renaissancestijl gebouwd. Beter gezegd, hun gebouwen zijn typerend geworden voor de laboratoriumrevolutie in Nederland. Het waren statige, paleisachtige, gebouwen die de grandeur van de wetenschap benadrukten. Dit geldt ook voor de gebouwen die aan de zuidkant van het kanaal werden opgericht: voor geodesie, natuurkunde, elektrotechniek, aero- en hydrodynamica en mijnbouwkunde - waar nu het Science Center in zit. Het hoogtepunt van de universitaire bouwdrift in die tijd is het monsterlijk grote gebouw voor scheikunde, ontworpen door Van Dregt (van het bureau van Vrijman). Na oplevering was het gebouw, dat Rode Scheikunde werd genoemd, een van de grootste universitaire gebouwen van Nederland. Dat had ermee te maken dat de studie tot chemische technoloog erg populair was in die tijd. Het gebouw is vanwege oplopende kosten echter niet afgemaakt en voor scheikunde is het nooit gebruikt. Na de oorlog werd het het hoofdgebouw van de TH.
Stedenbouwkundig plan
Van een echt stedenbouwkundig plan was begin twintigste eeuw geen sprake. Rond 1920 kwam daar verandering in toen een ‘Commissie voor Stadsuitbreiding’ zich over de (on)mogelijkheden van moderne stedenbouw in en rondom de eeuwenoude grachtenstad boog. Onder andere Hendrik Petrus Berlage gaf advies. De commissie stelde voor om de gehele stadsuitbreiding van Delft integraal te benaderen. Het plan van Berlage bevatte een monumentaal opgezette universiteitsstad aan de zuidkant van de stad. Grote gebouwen, veel groen, met ruime villa’s voor hoogleraren. Dit zou een nieuwe, zelfstandige, ‘polytechnische stad’ kunnen worden; een soort campus. Van dit plan is echter niets gerealiseerd.
Al voor de oorlog begonnen hoogleraren van verschillende faculteiten te klagen over het gebrek aan ruimte. Veel gebouwen waren aanzienlijk verouderd en na de oorlog bleek dit probleem alleen maar groter geworden. Bovendien kwamen er toen aanzienlijk meer studenten op de TH af dan aanvankelijk was geraamd. Een laatste impuls voor een grootscheepse vernieuwing van de universitaire gebouwen in Delft was het feit dat ingenieurs als cruciaal werden gezien voor de wederopbouw van Nederland. Het was van groot maatschappelijk belang dat er een goede opleiding voor ingenieurs bestond en dat die volgens de modernste inzichten was gehuisvest.
Vanaf 1947 ontstonden er plannen voor een grootschalige uitbreiding van de universiteit. Zo werd binnen de universiteit een bouwplanbureau opgericht dat ging werken aan een urgentieplan. Ze benaderde oud-rijksbouwmeester G.C. Bremer om een grootschalig plan voor de TH op te zetten. Hij stelde een grote tuinstad voor ten zuiden van de bestaande universitaire gebouwen. Ook hiervan is weinig terecht gekomen. Één aspect dat wel is overgenomen is de brede hoofdweg die centraal door de wijk zou lopen. Verder hield het bouwplanbureau vast aan het idee dat de representatieve gebouwen - de aula, mensa en de bibliotheek - in de binnenstad zouden blijven. Ook studentenhuisvesting werd buiten de wijk gehouden: wonen in de stad, studeren en werken op de universiteit.
De moderne wijk
De ontwerpers van de verschillende gebouwen werden door rijksbouwmeester G. Friedhoff aangewezen. De grote gebouwen voor werktuig- en scheepsbouwkunde aan de ene kant en die voor natuurkunde aan de andere kant van de Mekelweg werden in typisch zakelijke wederopbouwstijl neergezet. Daarna kregen jongere architecten, zoals Van den Broek, Bakema en Drexhage de mogelijkheid om hun stempel op nieuwe gebouwen voor bouwkunde, civiele techniek en elektrotechniek te zetten. Het werden iconische gebouwen. Van een vooropgezet plan was nauwelijks sprake, de gebouwen werden in “onderlinge verdraagzaamheid” tot elkaar gebouwd, zoals Van den Broek opmerkte. De aula werd ook naar de TH-wijk gehaald en in modernistische stijl gebouwd, waarbij nieuwe technieken een cruciale rol speelden. Zo lijkt het auditorium boven de ingang te zweven.
Veel gepland groen in de wijk moest wijken voor parkeerplaatsen. De Mekelweg maakte vaak een desolate indruk. Rond 1970 was de in het begin genoemde hoogleraar Heyn niet de enige die kritisch was. Zo ontstonden er bijvoorbeeld plannen om de centrale Mekelweg tot ‘activiteiten-as’ te transformeren, met bioscoop, bibliotheek, een café en een expositiezaal. De activiteiten-as kwam er niet. Rond 1980 werd besloten om ook studentenhuisvesting in de wijk te bouwen. Bovendien zorgde de invoering van de computer ervoor dat er minder laboratoriumruimte nodig was. Onder het motto ‘aantrekkelijker, gevarieerder en kleiner’ presenteerde de universiteit in 1992 verrassend genoeg plannen voor een krimp. In 1996 trok het Rijk zich terug uit het universitaire vastgoed. Universiteiten moesten voortaan zelf voor onderhoud en beheer van gebouwen gaan zorgen. Sindsdien is vastgoed een belangrijke tak binnen de universiteit geworden. Discussies gaan vaak over kostenkwesties. Over de mogelijke sloop van de hoogbouw van elektrotechniek zijn de spanningen tussen studenten, universiteit en gemeente de laatste jaren bijvoorbeeld hoog opgelopen.
In de laatste decennia werd er door het facilitair bedrijf van de universiteit ingezet op enerzijds meer studentenwoningen en (al dan niet particuliere) bedrijfsgebouwen in de wijk en anderzijds een transformatie van de openbare ruimte, voornamelijk met als doel om de wijk leefbaarder te maken. De Mekelweg werd Mekelpark, autovrij met een doorgaande busbaan, met daarnaast grasveldjes om te studeren, hippe koffiebarretjes en foodtrucks. Ook voor de toekomst wordt hierop ingezet door de universitaire beleidsmakers. De campus van de TU moet een prettige, functionele, wijk zijn. Maar ook nu is er ruimtegebrek, voornamelijk voor onderwijs. Vanwege de stormachtige ontwikkelingen is het goed om soms even stil te staan bij de complexe voorgeschiedenis hiervan.
Dit artikel is eerder verschenen in Delf, cultuurhistorisch magazine voor Delft, jaargang 20 no.2, pp. 16-18.